Cantata BWV 207
Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten
Nederlandse vertaling [Dutch Translation]
Cantate BWV 207 - Verenigde tweedracht van de wisselende snaren |
Drama per Musica
Gebeurtenis: Gelukwens
Tekens: Geluk (S), Dankbaarheid (A), Ijver (T), Eer (B) |
Originele Duitse tekst [Original German Text] |
Nederlandse vertaling [Dutch Translation] |
1. Coro |
1. Koor |
Tromba I-III, Timpani, Oboe d'amore I/II, Taille, Flauto traverso I coll' Oboe I, Flauto traverso II coll' Oboe II, Violino I/II, Viola, Continuo |
Vereinigte Zwietracht der wechselnden Saiten,
Der rollenden Pauken durchdringender Knall!
Locket den lüsteren Hörer herbei,
Saget mit euren frohlockenden Tönen
Und doppelt vermehretem Schall
Denen mir emsig ergebenen Söhnen,
Was hier der Lohn der Tugend sei. |
Verenigde tweedracht van de wisselende snaren,
doordringende knal van de dreunende pauken,
lok de begerige luisteraar naar je toe,
vertel met je juichende klanken
en je verdubbelde geschal
aan de ijverig mij toegewijde zonen
wat hier het loon van de deugd is. |
|
2. Recitativo T |
2. Recitatief (T) |
Continuo |
Fleiß:
Wen treibt ein edler Trieb zu dem, was Ehre heißt
Und wessen lobbegierger Geist
Sehnt sich, mit dem zu prangen,
Was man durch Kunst, Verstand und Tugend kann erlangen,
Der trete meine Bahn
Beherzt mit stets verneuten Kräften an!
Was jetzt die junge Hand, der muntre Fuß erwirbt,
Macht, dass das alte Haupt in keiner Schmach und banger Not verdirbt.
Der Jugend angewandte Säfte
Erhalten denn des Alters matte Kräfte,
Und die in ihrer besten Zeit,
Wie es den Faulen scheint,
In nichts als lauter Müh und steter Arbeit schweben,
Die können nach erlangtem Ziel, an Ehren satt,
In stolzer Ruhe leben;
Denn sie erfahren in der Tat,
Dass der die Ruhe recht genießet,
Dem sie ein saurer Schweiß versüßet. |
Ijver:
Wie wordt gedreven door een edel streven naar eer
en wiens naar lof smachtende geest
heel graag wil pronken met wat
men met kunst,
verstand en deugd kan verkrijgen,
laat die moedig mijn weg op gaan
met steeds vernieuwde krachten!
Wat nu de jonge hand, de vrolijke voet verwerft
maakt dat het oude hoofd niet in smaad en bange nood te gronde gaat.
De sappen van de jeugd
bewaren dan de matte krachten van de ouderdom,
en zij die in hun beste tijd,
zoals de luiaards denken,
voortdurend moeizaam moeten zwoegen,
die kunnen na het bereiken van het doel,
met eer beladen, in trotse rust leven;
want zij ervaren werkelijk
dat diegene echt van zijn rust geniet
voor wie daarin het zure zweet wordt verzoet. |
|
3. Aria T |
3. Aria (T) |
Oboe d'amore I, Violino I/II, Viola, Continuo |
Fleiß:
Zieht euren Fuß nur nicht zurücke,
Ihr, die ihr meinen Weg erwählt!
Das Glücke merket eure Schritte,
Die Ehre zählt die sauren Tritte,
Damit, dass nach vollbrachter Straße
Euch werd in gleichem Übermaße
Der Lohn von ihnen zugezählt. |
Ijver:
Trek je voet toch niet terug,
jullie, die mijn weg hebben gekozen!
Geluk merkt jullie stappen op,
Eer telt de zure passen,
zodat die aan het eind van de tocht
aan jullie even overdadig
het loon uitbetalen. |
|
4. Recitativo B S |
4. Recitatief (S, B) |
Continuo |
Ehre:
Dem nur allein
Soll meine Wohnung offen sein,
Der sich zu deinen Söhnen zählet
Und statt der Rosenbahn, die ihm die Wollust zeigt,
Sich deinen Dornenweg erwählet.
Mein Lorbeer soll hinfort nur solche Scheitel zieren,
In denen sich ein immerregend Blut,
Ein unerschrocknes Herz und unverdrossner Mut
Zu aller Arbeit lässt verspüren. |
Eer:
Alleen voor diegene
zal mijn woning open staan
die zich tot jouw zonen rekent
en in plaats van het rozenpad
dat de wellust hem wijst jouw doornige pad kiest.
Mijn lauwerkrans zal voortaan
alleen hoofden sieren waarin altijd vurig bloed,
een onverschrokken hart en onverdroten moed
tot alle arbeid valt op te merken. |
Glück:
Auch ich will mich mit meinen Schätzen
Bei dem, den du erwählst, stets lassen finden.
Den will ich mir zu einem angenehmen Ziel
Von meiner Liebe setzen,
Der stets vor sich genung, vor andre nie zu viel
Von denen sich durch Müh und Fleiß erworbnen Gaben
Vermeint zu haben.
Ziert denn die unermüdte Hand
Nach meiner Freundin ihr Versprechen
Ein ihrer Taten würdger Stand,
So soll sie auch die Frucht des Überflusses brechen.
So kann man die, die sich befleißen,
Des Lorbeers Würdige zu heißen,
Zugleich glückselig preisen. |
Geluk:
Ook ik wil mij met mijn schatten
altijd laten vinden bij diegene die jij kiest.
Ik wil van hem een aangenaam doel
van mijn liefde maken
die altijd vindt dat hijzelf genoeg heeft
en anderen nooit te veel van de gaven
die hij met moeite en ijver heeft verworven.
Wanneer dan de onvermoeide hand,
zoals mijn vriendin heeft beloofd,
een positie siert die haar daden waardig is,
dan moet zij ook de vrucht van overvloed plukken.
Dan kan men hen die ernaar streven
de lauwerkrans waardig te zijn,
tegelijk gelukkig prijzen. |
|
5. Aria (Duetto) B S e Ritornello |
5. Aria / Duet (S, B) |
Continuo - Tromba I/II, Oboe d'amore I/II, Taille, Violino I/II, Viola |
Ehre:
Den soll mein Lorbeer schützend decken, |
Eer:
Mijn lauwerkrans moet diegene beschermen, |
Glück:
Der soll die Frucht des Segens schmecken, |
Geluk:
Diegene moet de vrucht van de zegen proeven |
Beide:
Der durch den Fleiß zum Sternen steigt. |
Beide:
die met zijn ijver naar de sterren opstijgt. |
Ehre:
Benetzt des Schweißes Tau die Glieder,
So fällt er in die Muscheln nieder,
Wo er der Ehre Perlen zeugt. |
Eer:
Als de dauw van het zweet zijn ledematen bevochtigt,
dan valt hij neer in de schelpen,
waar hij parels van eer voortbrengt. |
Glück:
Wo die erhitzten Tropfen fließen,
Da wird ein Strom daraus entsprießen,
Der denen Segensbächen gleicht. |
Geluk:
Waar de verhitte druppels vloeien,
daar zal er een stroom uit voortkomen
die op een beek van zegen lijkt. |
|
6. Recitativo A |
6. Recitatief (A) |
Continuo |
Dankbarkeit:
Es ist kein leeres Wort, kein ohne Grund erregtes Hoffen,
Was euch der Fleiß als euren Lohn gezeigt;
Obgleich der harte Sinn der Unvergnügten schweigt,
Wenn sie nach ihrem Tun ein gleiches Glück betroffen.
Ja,
Zeiget nur in der Asträa
Durch den Fleiß geöffneten und aufgeschlossnen Tempel,
An einem so beliebt als teuren Lehrer,
Ihr, ihm so sehr getreu als wie verpflicht'ten Hörer,
Der Welt zufolge ein Exempel,
An dem der Neid
Der Ehre, Glück und Fleiß vereinten Schluss
Verwundern muss.
Es müsse diese Zeit
Nicht so vorübergehn!
Laßt durch die Glut der angezündten Kerzen
Die Flammen eurer ihm ergebnen Herzen
Den Gönnern so als wie den Neidern sehn! |
Dankbaarheid:
Het zijn geen holle woorden,
het is geen ongegronde hoop
die IJver jullie als je loon heeft laten zien;
hoewel de harde geest van de ontevredenen zwijgt
wanneer hetzelfde geluk hen na de arbeid treft.
Ja, toon toch in de Astraea
de door Vlijt geopende tempel
aan een geliefde en dierbare leraar,
jullie, luisteraars die hem trouw zijn en aan hem
verplicht, volgens de wereld een voorbeeld
waaraan de afgunst het verenigde einde
van Eer, Geluk en IJver
moet verbazen.
Deze tijd zou niet zo voorbij moeten gaan!
Laat door het vuur van de aangestoken kaarsen
de vlammen van jullie hem toegewijde harten
zowel aan de gunners als aan de afgunstigen zien! |
|
7. Aria A |
7. Aria (A) |
Flauto traverso I/II, Violino I/II, Viola all' unisono, Continuo |
Dankbarkeit:
Ätzet dieses Angedenken
In den härtsten Marmor ein!
Doch die Zeit verdirbt den Stein.
Laßt vielmehr aus euren Taten
Eures Lehrers Tun erraten!
Kann man aus den Früchten lesen,
Wie die Wurzel sei gewesen,
Muß sie unvergänglich sein. |
Dankbaarheid:
Kerf die herinnering
in het hardste marmer!
Maar de tijd ruïneert de steen.
Laat liever uit jullie daden
het doen van jullie leraar blijken!
Als je uit de vruchten kunt aflezen
hoe de wortel was,
dan moet die onvergankelijk zijn. |
|
8. Recitativo T B S A |
8. Recitatief (S, A, T, B) |
Violino I e Oboe d'amore I, Violino II e Oboe d'amore II, Viola e Taille, Continuo |
Fleiß:
Ihr Schläfrigen, herbei!
Erblickt an meinem mir beliebten Kortten,
Wie dass in meinen Worten
Kein eitler Wahn verborgen sei.
Sein annoch zarter Fuß fing kaum zu gehen an,
Sogleich betrat er meine Bahn,
Und, da er nun so zeitig angefangen,
Was Wunder, dass er kann sein Ziel so früh erlangen!
Wie sehr er mich geliebt,
Wie eifrier in meinem Dienst gewesen,
Läßt die gelehrte Schrift auch andern Ländern lesen.
Allein, was such ich ihn zu loben?
Ist der nicht schon genung erhoben,
Den der großmächtige Monarch, der als August Gelehrte kennet,
Zu seinen Lehrer nennet. |
Ijver:
Slaperigen, kom hier!
Zie aan mijn geliefde Dr. Kortte
hoe in mijn woorden
geen ijdele waan verborgen zit.
Zijn nog prille voet kon nog maar nauwelijks lopen
of hij koos al voor mijn weg,
en omdat hij nu zo vroeg is begonnen, is het
geen wonder dat hij zijn doel zo vroeg kan bereiken!
Hoezeer hij mij heeft liefgehad,
hoe ijverig hij in mijn dienst is geweest,
laten de geleerde geschriften
ook aan andere landen lezen.
Maar waarom probeer ik hem te prijzen?
Is hij al niet genoeg verheven,
hij die door de machtige monarch August
zijn leraar wordt genoemd. |
Ehre:
Ja, ja, ihr edlen Freunde, seht! wie ich mit Kortten bin verbunden.
Es hat ihm die gewogne Hand
Schon manchen Kranz gewunden.
Jetzt soll sein höhrer Stand
Ihm zu dem Lorbeer dienen,
Der unter einem mächtgen Schutz wird immerwährend grünen. |
Eer:
Ja, ja, kijk, edele vrienden,
hoe ik met Kortte verbonden ben.
De welgezinde hand heeft voor hem
al menige krans gevlochten.
Nu moet zijn hogere positie hem dienen
tot lauwerkrans die onder machtige bescherming
altijd groen zal blijven. |
Glück:
So kann er sich an meinen Schätzen,
Da er durch eure Gunst sich mir in Schoß gebracht,
Wenn er in stolzer Ruhe lacht,
Nach eigner Lust ergötzen. |
Geluk:
Zo kan hij van mijn schatten,
omdat hij door uw gunst in mijn schoot is gebracht,
wanneer hij lacht in trotse rust,
genieten zoveel hij wil. |
Dankbarkeit:
So ist, was ich gehofft, erfüllt,
Da ein so unverhofftes Glück,
Mein nie genung gepriesner Kortte,
Der Freunde Wünschen stillt.
Drum denkt ein jeder auch an seine Pflicht zurück
Und sucht dir jetzt durch sein Bezeigen
Die Früchte seiner Gunst zu reichen.
Es stimmt, wer nur ein wahrer Freund will sein,
Jetzt mit uns ein. |
Dankbaarheid:
Zo is vervuld wat ik heb gehoopt,
omdat een zo onverhoopt geluk,
mijn onvolprezen Kortte,
de wensen van zijn vrienden vervult.
Daarom denkt iedereen ook terug aan zijn plicht
en probeert u nu door zijn dankbetuiging
de vruchten van zijn gunst aan te reiken.
Laat al wie een ware vriend wil zijn
nu met ons instemmen. |
|
9. Coro |
9. Koor |
Tromba I-III, Timpani, Flauto traverso I/II, Oboe d'amore I/II, Taille, Violino I/II, Viola, Continuo |
Chor:
Kortte lebe, Kortte blühe! |
Koor:
Leve Kortte! Bloeie Kortte! |
Ehre:
Den mein Lorbeer unterstützt, |
Eer:
Hij die door mijn lauwerkrans wordt gesteund, |
Glück:
Der mir selbst im Schoße sitzt, |
Geluk:
die in mijn schoot zit, |
Fleiß:
Der durch mich stets höher steigt, |
Ijver:
die door mij steeds hoger stijgt, |
Dankbarkeit:
Der die Herzen zu sich neigt, |
Dankbaarheid:
die de harten naar zich toe trekt, |
Chor:
Muß in ungezählten Jahren
Stets geehrt in Segen stehn
Und zwar wohl der Neider Scharen,
Aber nicht der Feinde sehn. |
Koor:
moet in talloze jaren
voortdurend zegenrijk geëerd worden
en wel scharen afgunstigen zien
maar geen scharen vijanden. |
|
|
Nederlandse vertaling: Ria van Hengel |
Contributed by Eduard van Hengel (August 2019) |